Drijfveren

in de oorlog



Oorlog


Ariërverklaring

Niet ingestuurd door Binne RoordaIn de correspondentie van mijn grootvader vond ik een bijzonder interessant document, dat heel veel over hem zegt. Het is een zogenaamde Ariërverklaring. In oktober 1940 moesten alle ambtenaren en onderwijzers in Nederland deze door de Duitsers opgestelde verklaring invullen en inleveren.


Ook mijn grootvader moest verklaren geen Jood te zijn. Wie onjuiste informatie gaf, werd op staande voet ontslagen. De Duitsers konden zo precies nagaan wie wel of niet Joods was. Degenen met Joodse voorouders werden korte tijd na het invullen van de verklaring ontslagen. 200.000 Nederlanders moesten de verklaring afleggen en slechts enkele tientallen weigerden. Eind november 1940 werden op basis van deze verklaringen ruim 2500 mensen ontslagen.                                                         


Mijn grootvader Binne zie je dubben: toch maar invullen? Maar dan een beslist neen. Is dat de reden waarom hij na 1940 geen les meer heeft gegeven?                                                                                                                       

Hieronder vertelt Loe de Jong in zijn programma De Bezetting meer over de ariërverklaring



(bron: VPRO)


Onderduiken
,,Je moet onderduiken en als dat door bepaalde omstandigheden heel snel moet, meld je dan bij Binne Roorda.” Dat dringende advies kreeg de joodse Aalje van Dam van Jan Huitzing uit Winsum en het redde zijn leven en dat van zijn familie. Vanaf 3 oktober 1942 tot 7 februari 1945 dook hij met zijn vrouw en twee kinderen, zijn ouders, schoonmoeder en een nicht, onder bij Binne Roorda.

Aalje van Dam (1894) en zijn vader Benjamin (1860) waren vee- en paardenhandelaren op het platteland in Groningen. Ze woonden vanaf 1928 aan de Grote Spilsluizen 10 en 10A in Groningen en Aalje had een boerderij op het buurtschap Zuiderhorn bij Warffum en graslanden in eigen gebruik.


Het onderduikadres
Ernst Casimirlaan 4a te Groningen

Grotere kaart weergeven
Wat opvalt aan de ramen van de nummers 2 en 4: Je ziet daar 'glas in lood' ramen naast de voordeuren en het ontbreken daarvan op nummer 4a. Dat raampje werd namelijk ingeslagen tijdens de inval op 7 februari 1945 om een traangasbom naar binnen te kunnen gooien.

De eerste vier onderduikers

3 oktober 1942. ’s Middags om ongeveer vier uur gaat de voordeurbel aan de Ernst Casimirlaan 4a. Grietje, de veertienjarige dochter van Binne Roorda, opent de deur en ziet een mevrouw met een kleine jongen staan. De onbekende mevrouw vraagt naar meneer Roorda en of ze mag binnenkomen om op hem te wachten. Het zijn Aletta van Dam en haar zesjarige zoon Jacob. Het duurt een poosje voordat Binne thuiskomt en Jacob verveelt zich. Vrolijk klimt hij op een stoel en tuurt door de suitedeuren in de achterkamer. Grietje ziet het en lacht. Ze begrijpt dat dit joodse mensen zijn, want daar praatte haar vader wel met hen als kinderen over. Wanneer Binne thuiskomt en hoort van de onverwachte gasten, schrikt hij heel even terug, ziet Grietje. Hij realiseert zich waar hij aan begint. ’s Avonds belt ook Aalje, de echtgenoot van Aletta aan. Hij heeft hun oudste zoon Benjamin van twaalf bij zich. Binne bespreekt met hen dat ze een paar dagen kunnen blijven. Wanneer Jacob dat hoort, wordt hij erg verdrietig en huilt met zijn hoofd op zijn moeders schoot. Intussen vertelt Aalje hoe hij en Benjamin hun sterren hebben afgedaan en een eindje door het plantsoen liepen, verboden gebied voor hen als joden. Als Jacob dat hoort, schiet zijn behuilde kopje boven de tafelrand uit: ,,Maar daar mogen we helemaal niet komen!”
Grietje
,,Toen kreeg hij een plekje in mijn hart,” zegt Grietje meer dan zeventig jaar later, ,,dat jochie, eerst zo vrolijk. Ik had een speciale band met hem.

Benjamin
Vanuit Israel mailt Benjamin: Mijn ouders en wij jongens kwamen op een zaterdagmiddag naar de Ernst Casimirlaan. Het was de bedoeling dat we bij familie van Binne zouden onderduiken, maar vanwege de zondag werd dit even uitgesteld. In de 24 uur daarop besloot Binne om ons gezin niet te splitsen (2 bij 2), omdat hij dit te traumatisch vond.

De komst van oma Doet
Zelma Philips was de vijfde onderduiker van mijn grootvader Binne Roorda. Ze werd door iedereen ‘oma Doet’ genoemd, omdat ze in Doetichem woonde. Haar zoon Johan werd op 1 september 1942 in een werkkamp in Ruinen geplaatst en een maand later, op 2 oktober werd hij naar Westerbork gebracht. Daarna kwam hij in het werkkamp Monowitz bij Auschwitz terecht, waar hij op 28 februari 1943 stierf, 38 jaar oud.

Jacob PhilipsHaar echtgenoot Jacob Philips kwam na een razzia in Doetichem op 18 november 1942 in Westerbork aan. Op 12 december 1942 ging hij op transport naar Auschwitz. Drie dagen later is hij daar vermoord, 62 jaar oud. In het huis van mijn grootvader wist niemand van hun lot. Maar oma Doet wist te ontkomen door te doen alsof ze heel ziek was. Dit vertelt haar kleinzoon Benjamin in het interview.

De Duitsers brengen Zelma Philips naar het ziekenhuis, waar ze onder voortdurende bewaking staat. Vanuit het ziekenhuis stuurt Zelma een brief naar de schoonouders van haar dochter Aletta in Groningen, opa en oma van Dam, die nog niet ondergedoken zijn. Zo hoort mijn grootvader Binne van haar nijpende situatie en hij besluit om haar op te gaan halen.

Wanneer Binne Roorda in Doetichem bij het ziekenhuis komt, hoort hij dat de Duitsers die Zelma bewaken, ’s middags even een theepauze nemen, tegelijk met het ziekenhuispersoneel. In die pauze maakt hij Zelma duidelijk dat ze direct met hem mee moet gaan. Ze stappen samen op de trein naar Arnhem en zijn net op tijd. Kort daarna wordt het station afgesloten en wordt iedereen gecontroleerd.

In Arnhem blijven Binne en Zelma een paar dagen bij een oom van Binne, die Lieuwe heet. Dan stappen ze samen in de trein naar Groningen. Het verhaal gaat dat ze in een trein met Duitse soldaten stapten, omdat dat het minst opviel. Ze reisden apart van elkaar. ‘Oma Doet’ zag er niet joods uit. Ze komen veilig in de Ernst Casimirlaan aan.

De laatste drie onderduikers, maart 1943
Stel dat in oktober 1942 acht joden bij Binne Roorda op de stoep hadden gestaan, vragend om onderdak. Dan kan ik mij voorstellen dat hij had gezegd: ,,Ik wil u graag helpen, maar mijn huis is te klein.” Toch waren er uiteindelijk acht joodse onderduikers bij hem aan de Ernst Casimirlaan 4a.

In maart 1943 kwamen de ouders van Aalje, Benjamin sr. en Geertje, samen met hun nicht Roza Lazarus. Hoe zij aan de Ernst Casimirlaan arriveerden, hoorde ik van verschillende kanten en omdat het zeventig jaar later is, waren het verschillende verhalen. Hieronder staat alvast een eerste reconstructie.

Aalje en Aletta van Dam en hun kinderen Benjamin en Jacob waren vanaf oktober 1942 ondergedoken bij Binne Roorda. Intussen woonden de ouders van Aalje, samen met hun nicht Roza Lazarus aan de Spilsluizen 10. Ze hadden een ‘Sperre’, die voorkwam dat ze werden opgepakt en gedeporteerd. Binne wist dat dit uitstel was en besloot ze te redden. Op een avond in maart 1943 ging hij met zijn kinderen Gerrit, Grietje en Foekje naar de Spilsluizen om ze op te halen.

,,U moet met mij meekomen”, zei Binne tegen de oude Benjamin van Dam, ,,uw vrouw mag in de rolstoel die ik voor haar heb meegenomen en Roza kan lopen.” Maar Benjamin weigerde, hij wilde niemand in gevaar brengen. ,,Ik ga niet met de Duitsers mee en ik ga ook niet met u mee.” Hoewel Binne een dominerende man was volgens zijn dochter Grietje, ging het niet door. Binne wist dat de oude joodse mensen gedeporteerd zouden worden. Daarom zorgde hij voor een verklaring van een arts waarin stond dat oma van Dam stervende was. Dat was op dat moment het enige wat hij kon doen.

De volgende dag vroeg Binne aan juf om langs de Spilsluizen te gaan. Daar kwam Roza naar buiten die vertelde dat de Duitsers inderdaad waren geweest. Zodra oma van Dam overleden was, zouden ze terugkomen. Binne besloot het weer te proberen en hij vroeg Aalje mee te gaan. Toen de oude man zijn zoon zag, besloot hij met zijn vrouw en Roza mee te gaan naar de Ernst Casimirlaan. Om niet op te vallen, gingen ze in kleine groepen terug.

Benjamin sr kreeg instructies dat hij langs de Noorderhaven richting Princessenweg moest lopen en dan zou Binne hem tegemoet gaan. Maar de oude man van tachtig jaar liep zo hard dat hij het ontmoetingspunt al voorbij was en niemand hem weer kon vinden. Waar was hij gebleven? Binne wilde de voordeur sluiten omdat het bijna acht uur was, maar Aalje keek over zijn schouder nog één keer de straat door en zag zijn vader op de hoek van de Ernst Casimirlaan. Hij liep met zijn wandelstok alsof hij van de veemarkt kwam. ,,Doar gait pa!”, riep Aalje. Binne haalde hem snel naar binnen en om klokslag acht uur waren er drie onderduikers bij.
   


                                          Roggebrood
Tijdens de onderduiktijd van de familie van Dam werd er elke dinsdag een groot en zwaar stuk roggebrood afgeleverd aan de Ernst Casimirlaan 4a. Dat werd natuurlijk erg gewaardeerd, omdat er op een bepaald moment vijftien mensen gevoed moesten worden in een huis waar officieel vijf mensen woonden (Behalve de acht joodse onderduikers moesten de zonen Philip en Gerrit ook onderduiken). Maar wie zorgde voor dat roggebrood? Het kwam uit Gees, gemeente Oosterhesselen in Drenthe, maar wie het stuurde? Deze weldoener heeft zich nooit bekend gemaakt.
(Gees, foto wikimediacommons)

Juf de Zoete
Mejufrouw Maaike de Zoete zorgde voor de kinderen van mijn grootvader Binne nadat zijn vrouw, mijn grootmoeder Pietje, vlak na de geboorte van hun jongste kind overleden was. Ze werd door hen juf genoemd en dat is altijd zo gebleven. Juf zorgde voor de kinderen en voor het huishouden en later ook nog voor de acht onderduikers. Ze had een enorm organisatietalent. Denk alleen maar aan het eten dat ze voor vijftien personen moest binnenhalen. Dat kon niet bij de dichtstbijzijnde buurtsuper, want dan zou iedereen argwaan krijgen, daarom werden her en der in Groningen boodschappen gedaan.


Onverwacht bezoek
Op een dag in 1944 ging Uulke Roorda, een oomzegger van mijn grootvader Binne Roorda, op bezoek in de Ernst Casimirlaan 4a. Uulke was 13 en wist niets van de ondergedoken joodse familie van Dam. Zijn neef Gerrit ving hem op in de gang en zei: “Je kunt even niet in de voorkamer komen, het is een vreselijke rommel daar.” Ze praatten nog wat in de gang en dan ziet Uulke plotseling een vreemde mevrouw van de trap afkomen en naar het toilet gaan. Het was tante Roza, maar dat wist Uulke niet en hij zei tegen Gerrit: “Zag je dat? Wie is die vrouw?” ”Oh, dat is de buurvrouw,” zei Gerrit, “hun toilet is kapot.” Uulke was niet tevreden met dit antwoord en vroeg door: “Waarom kwam ze dan van de trap?” Wat voor smoesje Gerrit toen bedacht, is onbekend.
Dit verhaal en vele andere hoorde ik van Uulke en zijn vrouw Lammy Berger (de dochter van Binne's boezemvriend Johannes Berger).


Een fragment van de overval
In de nacht van zes op zeven februari 1944 overvielen de Duitsers het huis van Binne Roorda. Hieronder een videofragment van het interview hierover met mijn oom Philip (de oudste zoon van Binne). Hij vertelt hoe hij en zijn broer Gerrit (mijn vader) zich verstopten in een schuiplaats, een afgetimmerde ruimte tussen de slaapkamer en de onderliggende woonkamer.



De joodse familie zat achter een boekenkast, onder het schuine dak in de voorste slaapkamer van het huis. Ze zaten daar erg krap, maar kregen frisse lucht door het gat van een weggehaalde steen.
De Duitser die in huis kwam, keek vluchtig rond en vond niemand. Ook hij wilde waarschijnlijk snel naar buiten vanwege het traangas.
Bij Benjamin zijn de herinneringen na 70 jaar nog helemaal levendig:





 Scholtenhuis

“Het Scholtenhuis, daar moest je niet zijn. Het begin van het Scholtenhuis Groningen einde.” Dat wordt gezegd op de website www.scholtenhuis.nl, waar je in dit beroemde en beruchte gebouw in Groningen kunt ronddwalen. Het Scholtenhuis stond aan de oostkant van de Grote Markt in Groningen. In de Tweede Wereldoorlog was het een hoofdkwartier van de Sicherheitsdienst (SD) en honderden verzetsstrijders werden hier gemarteld en vernederd. Bij de bevrijding van Groningen werd het gebouw volledig verwoest.

Op de website wordt gezegd: “Al had het Scholtenhuis de Scholtenhuis verwoest, april 1945 gevechten doorstaan, dan was het met blote handen tot de laatste steen met de handen afgebroken. Zo gehaat was het gebouw.”

Zowel mijn oom Philip als tante Grietje vertelden mij dat ze van getuigen hoorden dat mijn grootvader Binne was gemarteld in het Scholtenhuis. Hij werd verschillende keren vanuit het Huis van Bewaring naar het Scholtenhuis gebracht. Als hij dan weer terugkwam, moesten ze hem als medegevangenen verzorgen en helpen. Dan had de SD hem behoorlijk toegetakeld om informatie te krijgen. Of hij iets los gelaten had, wist mijn oom niet. Wel dat er nog naar joden is gezocht aan de Ernst Casimirlaan, maar die waren natuurlijk direct na de arrestatie van Binne naar veiliger adressen gebracht.
 
 Duitse staf van het Scholtenhuis
De staf van de SD op het Scholtenhuis (foto Scholtenhuis)

Politieke Opsporingsdienst
Van mijn oom Philip hoorde ik een verhaal dat zijn zus, mijn tante Ytje, hem na de bevrijding vertelde. Hun vader Binne was op 7 februari 1945 gearresteerd. Kort daarna werd Ytje benaderd door een dame die vertelde dat haar man met hun vader Binne in één cel gezeten had. Hij was nu weer vrij. Vader Binne zou die man verteld hebben dat hij joden geholpen had. Ytje zei: “Dat heb ik wel meer horen zeggen, maar dat is niet waar. Ik weet niet hoe ze erbij komen.” Ytje voelde nattigheid. “Na de oorlog confronteerde de Politieke Opsporingsdienst (P.O.D.) Ytje met deze dame en ze bleek een ‘moffenhelpster’ te zijn”, vertelde oom Philip. “De Duitsers hebben kennelijk iets in de gaten gehad, dat lijkt me zeker.”
Juf schrijft in juli 1945 in een brief aan haar zus over de gevangenneming van ‘mhr Roorda’. Nadat hij opgepakt was, werd er teveel over de joodse onderduikers gepraat en kwamen ze het in het Scholtenhuis ook te weten. Juf schrijft: ‘Nu Mhr gepakt was, meende men er maar vrijuit over te kunnen spreken, alhoewel het nu minder kon lijden dan ooit. ’t Werd mij maar zoo op straat gevraagd of wij 8 Joden in huis gehad hadden.’

Neuengamme
Uiteindelijk werd mijn grootvader op transport gesteld naar het concentratiekamp Neuengamme. Hierbij een videoimpressie van dit kamp:  



Een grote schok
24 april 2017
In Israel ging vanmorgen om 10.00 uur het luchtalarm af en was de Joodse bevolking twee minuten stil. Tijdens deze twee minuten reed het verkeer niet en automobilisten stonden naast hun auto’s.
Dit gebeurde allemaal vanwege Yom HaShoah, de jaarlijkse herdenking van de Holocaust in Israel.

Mijn grootvader Binne, zijn kinderen en juf redden tijdens de Tweede Wereldoorlog acht leden van de familie van Dam – Philips van de dood, maar meer dan 120 familieleden van hen werden vermoord in Auschwitz en Sobibor. Vandaag is het een dag om ook bij hun dood stil te staan:

Hieronder vind je een tijdslijn waarin alle familieleden van Aalje en Aletta van Dam – Philips worden genoemd, die vermoord zijn in de Tweede Wereldoorlog.
Daartussen staan de belangrijkste data van hun onderduikperiode bij mijn grootvader.Dit laat zien dat gedurende de onderduik van de familie van Dam continu familieleden van hen vermoord werden.
Zij weten daar dan niets vanaf. Het moet een niet voor te stellen schok voor hen zijn geweest om na een feestelijke bevrijding, tot de ontdekking te komen dat al deze mensen niet terugkeren, maar een gruwelijke dood zijn gestorven.

  ------



© drijfveren